18
-
'hopen', [v]-[vv], Regel XII, Beispielverb
Verbunregelmäßigkeiten, Übersicht
| Konjugation: | Regel XII: "[v]-[vv]" Vokaldopplung ("a-aa", "e-ee", "o-oo", "u-uu") | |
| Anwendung: | - | Diese Regel gilt für Verben, deren Verbstamm nur einen Vokal hat und dieser von genau einem Konsonanten gefolgt wird (z.B. "hopen" => "h-op-en" oder "maken" => "m-ak-en"). |
| - | In den Singular I, II und III Formen des OTT (Präsens), in allen Formen des OVT (Präteritum), im Voltooid Deelwoord, sowie im Imperatief wird der Vokal (z.B. "a" bei "maken") gedoppelt. Bei starken Verben gilt dies nur für den OTT (Präsens) und Imperatief, da die anderen Zeitformen dann abweichend (stark) gebildet werden. | |
| Beispielverb: | schwaches Verb hopen | |
Indicatief
OTT / Präsens
ik hoop
jij hoopt
hij hoopt
wij hopen
jullie hopen
zij hopen
OVT / Präteritum
ik hoopte
jij hoopte
hij hoopte
wij hoopten
jullie hoopten
zij hoopten
OTTT / Futur I
ik zal hopen
jij zult hopen
hij zal hopen
wij zullen hopen
jullie zullen hopen
zij zullen hopen
VTT / Perfekt
ik heb gehoopt
jij hebt gehoopt
hij heeft gehoopt
wij hebben gehoopt
jullie hebben gehoopt
zij hebben gehoopt
VVT / Plusquamperfekt
ik had gehoopt
jij had gehoopt
hij had gehoopt
wij hadden gehoopt
jullie hadden gehoopt
zij hadden gehoopt
VTTT / Futur II
ik zal gehoopt hebben
jij zult gehoopt hebben
hij zal gehoopt hebben
wij zullen gehoopt hebben
jullie zullen gehoopt hebben
zij zullen gehoopt hebben
Conditionalis
OVTT / Konditional I
ik zou hopen
jij zou hopen
hij zou hopen
wij zouden hopen
jullie zouden hopen
zij zouden hopen
VVTT / Konditional II
ik zou gehoopt hebben
jij zou gehoopt hebben
hij zou gehoopt hebben
wij zouden gehoopt hebben
jullie zouden gehoopt hebben
zij zouden gehoopt hebben
Imperatief
hoop / hoopt u
Deelwoord / Partizip
Onvoltooid / Partizip I
hopend
Voltooid / Partizip II
gehoopt
Zelfstandig naamwoord
het hopen