122
-
unregelmäßiges, schwaches Verb "werken"
Unregelmäßige Verben, Übersicht
schwaches Verb:
werken
Konjugation:
Unregelmäßigkeit:
-
Besonderheiten:
-
Indicatief
OTT / Präsens
ik werk
jij werkt
hij werkt
wij werken
jullie werken
zij werken
OVT / Präteritum
ik werkte
jij werkte
hij werkte
wij werkten
jullie werkten
zij werkten
OTTT / Futur I
ik zal werken
jij zult werken
hij zal werken
wij zullen werken
jullie zullen werken
zij zullen werken
VTT / Perfekt
ik heb gewerkt
jij hebt gewerkt
hij heeft gewerkt
wij hebben gewerkt
jullie hebben gewerkt
zij hebben gewerkt
VVT / Plusquamperfekt
ik had gewerkt
jij had gewerkt
hij had gewerkt
wij hadden gewerkt
jullie hadden gewerkt
zij hadden gewerkt
VTTT / Futur II
ik zal gewerkt hebben
jij zult gewerkt hebben
hij zal gewerkt hebben
wij zullen gewerkt hebben
jullie zullen gewerkt hebben
zij zullen gewerkt hebben
Conditionalis
OVTT / Konditional I
ik zou werken
jij zou werken
hij zou werken
wij zouden werken
jullie zouden werken
zij zouden werken
VVTT / Konditional II
ik zou gewerkt hebben
jij zou gewerkt hebben
hij zou gewerkt hebben
wij zouden gewerkt hebben
jullie zouden gewerkt hebben
zij zouden gewerkt hebben
Imperatief
werk / werkt u
Deelwoord / Partizip
Onvoltooid / Partizip I
werkend
Voltooid / Partizip II
gewerkt
Zelfstandig naamwoord
het werken