1
-
regelmäßige Verben, ~en
Regelmäßige Verben, Übersicht
Konjugation: | regelmäßiges Verb |
Beispielverb: | vormen |
Indicatief
OTT / Präsens
ik vorm
jij vormt
hij vormt
wij vormen
jullie vormen
zij vormen
OVT / Präteritum
ik vormde
jij vormde
hij vormde
wij vormden
jullie vormden
zij vormden
OTTT / Futur I
ik zal vormen
jij zult vormen
hij zal vormen
wij zullen vormen
jullie zullen vormen
zij zullen vormen
VTT / Perfekt
ik heb gevormd
jij hebt gevormd
hij heeft gevormd
wij hebben gevormd
jullie hebben gevormd
zij hebben gevormd
VVT / Plusquamperfekt
ik had gevormd
jij had gevormd
hij had gevormd
wij hadden gevormd
jullie hadden gevormd
zij hadden gevormd
VTTT / Futur II
ik zal gevormd hebben
jij zult gevormd hebben
hij zal gevormd hebben
wij zullen gevormd hebben
jullie zullen gevormd hebben
zij zullen gevormd hebben
Conditionalis
OVTT / Konditional I
ik zou vormen
jij zou vormen
hij zou vormen
wij zouden vormen
jullie zouden vormen
zij zouden vormen
VVTT / Konditional II
ik zou gevormd hebben
jij zou gevormd hebben
hij zou gevormd hebben
wij zouden gevormd hebben
jullie zouden gevormd hebben
zij zouden gevormd hebben
Imperatief
Deelwoord / Partizip
Onvoltooid / Partizip I
vormend
Voltooid / Partizip II
gevormd
Zelfstandig naamwoord