100
-
starkes Verb "springen"
Unregelmäßige Verben, Übersicht
starkes Verb:
i-o-o (#3a): springen, sprong, gesprongen
Konjugation:
-
Unregelmäßigkeit:
-
Besonderheiten:
-
Indicatief
OTT / Präsens
ik spring
jij springt
hij springt
wij springen
jullie springen
zij springen
OVT / Präteritum
ik sprong
jij sprong
hij sprong
wij sprongen
jullie sprongen
zij sprongen
OTTT / Futur I
ik zal springen
jij zult springen
hij zal springen
wij zullen springen
jullie zullen springen
zij zullen springen
VTT / Perfekt
ik heb gesprongen
jij hebt gesprongen
hij heeft gesprongen
wij hebben gesprongen
jullie hebben gesprongen
zij hebben gesprongen
VVT / Plusquamperfekt
ik had gesprongen
jij had gesprongen
hij had gesprongen
wij hadden gesprongen
jullie hadden gesprongen
zij hadden gesprongen
VTTT / Futur II
ik zal gesprongen hebben
jij zult gesprongen hebben
hij zal gesprongen hebben
wij zullen gesprongen hebben
jullie zullen gesprongen hebben
zij zullen gesprongen hebben
Conditionalis
OVTT / Konditional I
ik zou springen
jij zou springen
hij zou springen
wij zouden springen
jullie zouden springen
zij zouden springen
VVTT / Konditional II
ik zou gesprongen hebben
jij zou gesprongen hebben
hij zou gesprongen hebben
wij zouden gesprongen hebben
jullie zouden gesprongen hebben
zij zouden gesprongen hebben
Imperatief
spring / springt u
Deelwoord / Partizip
Onvoltooid / Partizip I
springend
Voltooid / Partizip II
gesprongen
Zelfstandig naamwoord
het springen